Zegt het voort… zegt het voort…!
Donzenac (nabij Limoges) 18 mei 1806: de dan 22-jarige Michel Jean Baptiste Goulmy trouwt met de bevallige Jeanne Groulhier. Ze zijn gelukkig en krijgen een kind. Michel Jean Baptiste is herbergier in Limoges in de Provence. Er lijkt geen vuiltje aan de lucht. Maar dan is er toch zo’n moment dat zijn levensgeluk ernstig verstoort. Zijn kind sterft. In 1815 sterft ook zijn vrouw. Michel Jean Baptiste wil in niets aan zijn persoonlijke rampspoed herinnerd worden. Waarom zou hij nog in Donzac of Limoges moeten blijven? Ondernemend als hij is volgt hij in het voetspoor van veel jonge Fransen. Hij trekt naar het noorden.
Eerder hadden veel vluchtelingen voor de Franse revolutie dat al gedaan. Deze wordt ingeluid met de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789. Veel Franse edelen en royalisten vluchten, onder meer naar ons land. Ze vinden een probleemloos en soms een warm onthaal.
Maar dan slaat, enkele jaren later, het Frans-republikeinse leger toe. In september 1794 wordt ’s-Hertogenbosch belegerd. Op 5 oktober nemen de troepen van generaal Pichegru de stad in.
Onder de ‘Bossche’ soldaten die Pichegru c.s. te lijf gaan bevinden zich een aantal edelen onder leiding van de graaf van Béon. Ze hebben zich verenigd in een korps huzaren en infanteristen dat zich ten doel stelde Franse republikeinen, die Nederland mogelijk zouden aanvallen, te bevechten. Zo vechten ze in ‘s-Hertogenbosch mee tégen hun landgenoten. De Bosschenaren blijven er dankbaar om. Zo helpen ze de soldaten van de graaf van Béon onder te duiken. Daar staan strenge straffen op. Toch kunnen veel Franse royalistische soldaten ontsnappen aan de republikeinse landgenoten van Pichegru.
Bois le Duc
Michel Jean Baptiste hoort van deze verhalen. Nogal wat Franse vrienden en bekende volgden de ‘vluchtelingen voor de Revolutie’. De Nederlanden zijn voor ondernemende Fransen geen verkeerde bestemming. Het noorden lonkt daarom, in het bijzonder steden als Antwerpen en Amsterdam. In 1816, een jaar na het overlijden van zijn vrouw, vertrekt Michelle Jean Baptiste Goulmy naar Antwerpen, op zoek naar nieuw levensgeluk. Hij werkt twee jaar in dienst van een pasteibakker en confiturebereider. Michel Jean Baptiste voelt zich aangetrokken tot het vak van bakker en vervaardiger van verfijnde levensmiddelen. Maar hij wil het graag als zelfstandige uitoefenen. Nederland trekt. Van vrienden hoort hij goede verhalen over ’s-Hertogenbosch of ‘Bois le Duc’ zoals de Fransen het noemen. Michel Jean Baptiste vestigt zich in de Vughterstraat en begint een productie- en winkelbedrijf. Hij staat te boek als fabrikant, suiker- en banketbakker en distillateur. Hij vindt nieuw levensgeluk in ’s-Hertogenbosch. Hij is succesvol als ondernemer en hij trouwt een nieuwe vrouw Philippina Cecilia Verbeke. Het echtpaar krijgt twee kinderen. Zoon Paul Victor ziet op 9 december 1822 het levenslicht. Een dochter sterft al als ze nog geen jaar oud is.
Geen ‘vreemde’ waar verkopen
Michel trekt mensen naar zijn winkel. Voor die tijd is dat nieuw. Doorgaans is een winkel nog niet veel meer dan een rommelige opslagruimte waar de eigenaar verkoopt wat ie zelf maakt. Verder mag het niet gaan. Een winkelier verkoopt geen ‘vreemde’, door anderen geproduceerde waar. Zo hoort het volgens de strenge bepaling van de aloude gilden. Die mogen rond 1820 aan macht en invloed verloren hebben door de moderniseringsdrift van de voorstanders van de vrije markt, ze zijn nog niet uit de hoofden van de mensen. Een gilde verdedigt de eigen branche met strenge reglementen tegen beunhazen en andere ‘charlatans’. Bosschenaren passen zich daar keurig bij aan. Neem Josephus Lambermont. Josephus heeft sinds 1796 een kleine winkel op de hoek van Vughterstraat en Postelstraat. Hij verkoopt koek en chocolade bollen of ‘bruine gekken’. Die maakt hij zelf. Josephus denkt er niet aan om er iets anders bij te gaan verkopen. De gildemeester zou hem op de vingers tikken. Als Piet de Gruyter, grondlegger van het grote levensmiddelenbedrijf, in 1818 met zijn nering begint, zijn de strenge gildenregels weliswaar opgeheven, de gewoonten en het gedrag zitten nog wel in de hoofden van veel mensen. Piet start vanuit een magazijn, annex winkel in granen, zaden, kippenvoer, meel en rijst. Wat zijn vrouw verkoopt, produceert Piet zelf.
Etalage als tentoonstelling
Michel gaat verder. Hij verkoopt ook producten die hij niet zelf maakt. In zijn advertenties komt hij er rond voor uit. Zijn winkel is voorzien van ‘een groot assortiment van NIEUWE VOORWERPEN, betrekkelijk zijn beroep. De uitgebreide handel, welke hij in het Koningrijk drijft, stelt hem in staat, om in dat vak, zooveel mogelijk, alles te kunnen verschaffen’.
Michel nodigt in 1831 Bosschenaren uit op 5 december naar zijn huis te komen. Daar kunnen de mensen dan een ‘overheerlijk ZWITSCHERS LANDSCHAP, in alles de aandacht van ieder waardig’, aanschouwen.
Wie eenmaal komt kijken ‘zal zich van alle soorten van GEBAK en VERVERSCHINGEN, zoo als ORSADE, LIMONADE, PUNGSH, FIJNE LIKEUREN, IJS (bij voortduring van vorst), naar allen smaak en zoo voorts, kunnen voorzien’.
Met zijn etalage trekt zo de mensen naar zijn winkel en brengt Europa in beeld met stadsgezichten van Dresden, Leipzig en Londen. Michel onderhoudt het contact met ‘de eerste Kooplieden van Holland’. Die stellen hem in ‘aanhoudende betrekking met de eerste Handelshuizen van Parijs’. Daardoor heeft hij ‘het voorregt in zijn Magazijn al het nieuwe en schoone, betrekkelijk zijnen handel, voorhanden te hebben’. Hij verkoop voor de Bosschenaar volkomen nieuwe producten als paté dejujubes, sirop decapillaire en guimauve. Zijn advertenties trekken de aandacht omdat hij veel meer adverteert dan andere ondernemers. Elke keer opnieuw begint de advertentie met:
‘Zegt het voort… zegt het voort…’.
‘Algemeene belangstelling’
Michel doet bijzondere dingen om de mensen naar zijn Magazijn te ‘lokken’. En dat valt op, ook bij de redacteuren van de Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant. Op 26 juli 1845 hoeft hij niet eens meer te adverteren. Een redacteur schrijft in lovende termen over de ‘algemeene belangstelling van de ingezeetenen van ’s-Hertogenbosch’. Niet voor niets. Michel Goulmy kan voortaan een beroep doen op zijn zoon Paul Victor (1822-1908). Die slaagde erin kunststukken in de vorm van miniaturen van de kathedraal van Antwerpen en de Sint-Pieter in Rome binnen te halen. De belangstelling is groot. Zoveel verzetjes kent de Bosschenaar immers nog niet.
En wie mocht ooit deze bouwwerken in het echt gezien hebben?
Paul Victor (1822-1908), neemt op den duur de zaak van zijn vader over. Hij kan voortgaan op de weg die zijn vader insloeg. Paul Victor pioniert en onderneemt verder. Hij brengt stad en ommelanden in aanraking met tal van nieuwe producten, al door zijn vader tot ontwikkeling gebracht.
Hij maakt in het bijzonder bouillon populair en vermaard. Het vleesextract is ook een welkome uitvinding voor al diegenen die lang moeten reizen per boot en voor de talrijke soldaten in de stad. Paul Victor beveelt de boullion ook aan bij herbergiers en hoteliers. Het Magazijn wordt een echte winkel met lunchroom, nieuw voor ’s-Hertogenbosch en ook in het land een noviteit.
‘Duurzaam goed’
Op 26 augustus 1848 verwerft Michel Goulmy een octrooi voor de periode van vijf jaar op ‘de uitvinding of zamenstelling van een bouillion, dat duurzaam goed blijft’. Michel legt de basis, zijn zoon zal het vleesextract vermarkten. Het vleesextract is door geneeskundigen goedgekeurd, ‘als zijnde verfrisschend en versterkend voor hunne zieken’. Koffiehuizen, hotels en reizigers kunnen het heel goed gebruiken. Vooral voor wie een lange reis moet maken, bijvoorbeeld naar West- of Oost-Indië, is het vleesextract heel geschikt.
De kazernes in garnizoensstad ’s-Hertogenbosch zijn ook een dankbare afnemer van het nieuwe product. Als in de loop van 1870 de Frans-Duitse oorlog uitbreekt richt Paul Goulmy zich tot de Minister van Oorlog. Mocht Nederland bij de oorlog betrokken raken, dan stelt Paul Goulmy 500 potten vleesextract beschikbaar voor het leger te velde.
De minister reageert positief en neemt zelfs veel meer af. Paul Victor Goulmy wordt hofleverancier van de Koninklijke Nederlandse Marine. Hij levert op den duur ook aan de Franse Marine.
Paul Victor brengt zijn vleesextract ook door middel van de grote tentoonstellingen onder de aandacht. In mei 1867 verwerft Goulmy een eervolle vermelding voor zijn bouillion tijdens de wereldtentoonstelling in Parijs. In 1880 presenteert de internationaal-georïenteerde Goulmy zijn product zelfs op een internationale tentoonstelling In Sydney in Australië. Hier verwerft Paul Victor zelfs een onderscheiding voor zijn vleesextract. De jury schrijft: ‘It’s the very best, seen in this colony’.
Winkel ‘van stand’
Op de hoogte van waar later het Kupke en de fotozaak van Het Zuiden furore maakten brengt hij zijn zaak in suikerwerken, confiture, marmiet en essenceproducten tot ontwikkeling. De winkel aan de Schapenmarkt wordt bezocht door mensen ‘van stand’ uit ’s-Hertogenbosch en wijde omgeving. Goulmy’s patisserie wordt geen allemanswinkel. Daarvoor zijn de producten te exclusief. Zijn etalage staat vol fijn gebak. Kees Spierings (1898-1972), Bossche onderwijzer en publicist, hoort van zijn ouders dat de winkel ‘bestemd is voor de chique van de stad’.
De gevel van het pand doet met zijn donkere, ingetogen teint al deftig aan. Spierings vertelt hoe hij als schoolgaande jongen slechts naar binnen durfde gluren. ‘We hoorden dat het een tearoom was. Wisten wij veel wat dat was. Wel zagen wij soms achter de fijne gordijntjes deftige dames zitten. Zo even, maar in een schim. Want langdurig brutaal door de ruiten gluren durfden wij niet. Zo’n deftige zaak!’
Vis in het water
Paul Victor is aanvankelijk getrouwd met Marie J. van Dijk. Zij sterft op jonge leeftijd en laat een weduwnaar zonder kinderen na. Met zijn tweede vrouw, Therese Sophie Goulmy -Tenback krijgt hij negen kinderen, waaronder Eugène, geboren op maandag 30 oktober 1865. Een van zijn doopnamen is Victor, verwijzend naar zijn vader: Paul Victor Philippe. De jonge Eugène Goulmy voelt zich als een vis in het water in de drukbezochte zaak van zijn vader. Hij krijgt het ondernemen en de vindingrijkheid met de paplepel ingegoten.