Eugène Goulmy wordt, getrouw zijn roots, in Franse stijl opgevoed. De hang naar grandeur is altijd aanwezig. Van zijn vader leert Eugène dat hij, natuurlijk met gevoel voor smaak, mag laten zien dat hij succesvol is. De les is welbesteed aan Eugène Goulmy. Als Eugène rond 1885 in Amsterdam woont en werkt loopt hij dagelijks langs een bouwwerk van de architect Abraham Salm (1857-1915) aan de Herengracht. Salm, gekend en gewaardeerd in ondernemerskringen, bouwt op die plek voor de steenrijke tabaksfabrikant en planter Jacob Nienhuys (1836-1928). Hij maakt van twee bestaande panden een nieuw geheel in de geest van de zestiende-eeuwse François I-stijl. Als het bouwwerk klaar is ontwaart Eugène Goulmy een ‘Loirekasteel in Amsterdam’. Het kon niet mooier.
Elke ruimte krijgt zijn eigen stijl. De extroverte Salm leeft zich helemaal uit. Het gaat van de Hollandse naar Duitse renaissance en van Louis XVI naar de Moorse stijl.Klap op de vuurpeil wordt het koetshuis naast het woonhuis. Het is een hele romantische versie van de gotische stijl. Nienhuys is al een icoon en boegbeeld voor de jonge Goulmy. In 1862 krijgt Nienhuys, zoon van een Amsterdamse makelaar in tabak, van de sultan van Deli in het toenmalige Nederlands Indië toestemming voor het verbouwen van tabak op de vruchtbare vulkanische grond. In 1869 richt Nienhuys de Deli Maatschappij op, een van de grootste tabaksimporteurs in Nederland. Nienhuys is zo de grondlegger van de Nederlandse tabakscultuur in Noord-Sumatra. Hij brengt daarbij ook de Nederlander aan de sigaar. Dat alles legt hem geen windeieren. Als Nienhuys, zoals veel andere rijken, het door industrialisatie minder prettige woonklimaat van de stad ontvlucht, ontwerpt Salm een villa voor de ondernemer in Het Gooi. Abraham en ook zijn vader Gerlof Salm zijn dan al gewilde architecten in het industrialiserende Nederland. Zo ontwerpt de oude Salm veel suikerraffinaderijen. De jonge Salm ontwikkelt ook zijn specialisme, de sigarenfabriek.
’t Ware schoon’
Eugène Goulmy is een en al bewondering voor de architectonische uitgangspunten van de jonge Salm. Een gebouw moet volgens Salm ’t ware schoon’ tonen. Het silhouet moet goed en proportioneel zijn en de verdeling van ramen en deuren hoort harmonisch te zijn. In die geest ontwerpt Salm de bierbrouwerij De Amstel, het gebouw Paradiso, de Wintertuin van Krasnapolsky en het aquarium in Artis.
Als de 22-jarige Goulmy in 1887 met één sigarenmaker aan de Oude Zijds Achterburgwal 276 een kleine productiewerkplaats start, droomt hij in de nok van het pand onder de dakpannen al van eigen grote sigarenfabriek, ontworpen door Abraham Salm. Zijn ambitie krijgt al meer gestalte als hij in 1889 verhuist naar een groter pand aan de Oude Zijds Achterburgwal. Op 1 juli 1890 associeert Rudolf Baar zich met Goulmy. Dat opent eerst echt perspectieven.
Het Rokin lonkt
Eenmaal in Amsterdam raakt de jonge Goulmy onder de indruk van de prettige hectiek, de bedrijvigheid en het elan in de stad. Amsterdam leeft en bruist op heel veel plekken, rondom het IJ maar ook in de omgeving van het Damrak en het Rokin. De talrijke nieuwe bouwprojecten onderstrepen de vitaliteit van de stad.
Het Rokin is rond 1890 een prestigieuze toplokatie. Aan deze oude stadsgracht flaneert de Amsterdamse high society langs de exclusieve sigarenwinkel van P.G.C. Hajenius, de kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae, het Binnenhuis van Jacob van den Bosch, gekend meubelontwerper en de galerie Douwes Fine Art.
Niet ver van het Rokin bevindt zich het gebouw van Doctrina et Amicitia (nu Industrieele Grote Club), waar al sinds 1788 ondernemers, hoge en invloedrijke ambtenaren en vrije beroepsbeoefenaren sociëteit houden. In de nabijheid van De Munt ligt de vestiging van de lythografische drukkerij en kantoorboekhandel Blikman & Satorius. Aan het Nes ligt Frascati. Kortom, rond het Rokin etaleert de stad haar voorspoed.
Fabriek, verpakt in een herenhuis
En daar wil de jonge Eugène zich laten gelden. Hij wil zijn zetje geven aan de schwung van de stad én… opvallen met een kloek en mooi gebouw op een bijzondere plek, het Rokin. Zijn nieuwe tabakspaleis moet zijn zorgvuldig uitgedacht productieproces op monumentale wijze verpakken, een fabriek, verpakt in een herenhuis.
Goulmy laat daarvoor zijn oog vallen op een locatie waar zich lange tijd de sociëteit Het Vosje bevond. Hier kwamen jonge en ondernemende Amsterdammers bijeen die de ouderlijke moraal als juk ervoeren en vrijheid van debat en meningsvorming wilden. In 1892 ziet de sociëteit zich genoodzaakt het Vosje te verlaten. De plek wordt te duur. Vier jaar lang staat het gebouw leeg tot Eugène Goulmy er een nieuw symbool van vooruitgang bouwt: een fabriek!, of beter een ‘werkpaleis’, een herenhuis als luxe sigarenkist.
‘Mini skyscraper’
Het wordt zo een ‘herenfabriek’ zonder schoorsteen. Immers, Goulmy’s fabriek komt ‘op stoom’ door mensenkracht. Hij creëert zijn eigen industrieel en ambachtelijk accent. De architect mag zich uitleven in een van de hoogste en meest versierde grachtenpanden van Amsterdam. De uitvinding en perfectionering van de lift stelt hem in staat een fabrieksgebouw met zes verdiepingen te laten functioneren.
De voornaamheid van de fabriek krijgt al zijn accent op de eerste verdieping door het weelderig ingerichte kantoor voor fabrikanten. Op alle verdiepingen bevinden zich stenen vloeren.
Op de tweede verdieping is de timmerwinkel gesitueerd voor het vervaardigen van kistjes. Deze vorm van zelfvoorziening wordt compleet door een eigen plak- en stempelkamer. Hier is ook de afzonderlijke ruimte voor de fabriekschef en een bewerkingskamer voor de afwerking van sigaren.
Op de derde verdieping bevinden zich de eet- en de kleedkamers voor de sigarenmakers en sorteerders. Daar is ook een magazijn voor natte sigaren en een droogkamer.
Op de vierde verdieping is er door de lift een directe verbinding met het magazijn in pakhuis, de restantenkamer, de vochterij met kuipen, uitdruiphokken, het binnengoedmagazijn, de droogkamer voor tabak en de stripkamer. Goulmy laat hier een opvang van regenwater installeren om zo de tabak op de meest zuivere en natuurlijke wijze te bevochtigen.
De vijfde verdieping wordt geheel in beslag genomen door de sigarenfabriek voor honderd sigarenmakers. De werktafels zijn vervaardigd door architect Abraham Salm. Vanuit een klein kamertje kijkt de meesterknecht toe. Op de zesde verdieping werken twaalf sorteerders in een door ‘zaagkappen’ ruim verlichte zaal.
‘Schoolvoorbeeld’
Goulmy’s opzet maakt nieuwsgierig. Zijn ‘werkpaleis’ en bijbehorende, efficiënt opgezette bedrijfsvoering groeien uit tot een gewilde bestemming voor excursies en werkbezoeken. Vaak zijn ze internationaal van karakter. Voor de hoogste klassen van de Openbare Handelsschool wordt een bezoek aan de fabriek deel van het lesprogramma. Goulmy’s productiesysteem wordt zo een ‘schoolvoorbeeld’, zeker als hij het zelf uitlegt.
Zijn geavanceerde toepassing van de lift is nog heel bijzonder voor Nederland. De lift verbindt alle verdiepingen met elkaar en kan een belasting aan van 500 KG. Op elke verdieping bevinden zich twee toiletten. Door het gehele gebouw zijn schellen, spreekbuizen en telefoons aangelegd. Elke kamer is zo in verbinding met de andere. Aan alles is gedacht, de bovenste verdiepingen hebben nooduitgangen. Goulmy’s sigarenfabriek is mooi en oogt functioneel.
Reineke Fuchs
Hij houdt zelfs de herinnering aan het verleden levend. Zo laat Goulmy op de gevel een sculptuur van ‘Reineke Fuchs op zijn burcht’ aanbrengen. Voor die gevelversieringen doet hij een beroep op het in die dagen gerenommeerde bureau van de beeldhouwers Van de Bossche en Grevels. Deze beeldhouwers zijn onder meer verantwoordelijk voor het beeldhouwwerk aan de Gouden Koets.
In 1900 verwerft Goulmy & Baar het predikaat ‘Koninklijk’. In 1902 sluit de firma een vijfjarig contract af met het Servische vorstenhuis voor de levering van negen miljoen sigaren. Het ‘werkpaleis’ aan het Rokin krijgt er slechts meer allure door. Zijn gevel wordt onderscheiden.
Rusteloos Rokin
Het kostbare gebouw van Goulmy & Baar aan het Rokin zal echter nog geen 25 jaar bestaan. Het tekent de rusteloosheid van het gebied als deel van het economisch hart van Amsterdam. Als ergens de slopershamer vaak aan zet is, dan is het wel aan het Rokin. Markeert het fabrieksgebouw van Eugène Goulmy in 1894 de komst van een nieuwe tijd, in 1916 is het al niet anders. De ambachtelijk ingestelde industrieel maakt plaats voor de bankier. Goulmy’s werkpaleis moet wijken voor een zakelijk en voor die tijd strak gebouw van de Rotterdamsche bankvereeniging.
Deze Rotterdamse bank groeit na 1910 in enkele jaren tijd uit tot één van de grootste banken in Nederland. De bank verwerft in 1911 toegang tot de Amsterdamse Effectenbeurs door overname van de Amsterdamse firma Determeijer Weslingh & Zn. Deze stap leidt tot grote beroering in financiële kringen. Zo groot is de rivaliteit tussen de hoofdstad en Maasstad immers nog wel. Maar de schaalvergroting bij de banken zet door en houdt gelijke tred met het bedrijfsleven.
Een nieuwe tijd leidt ook tot nieuwe heersers met hun eigen gebouwen. Goulmy, niet geheel ongeschonden gebleven door het verloop van de Eerste Wereldoorlog, wil zijn productie concentreren in ’s-Hertogenbosch. Hij opent een handelskantoor aan de Keizersgracht en wijkt op het Rokin voor De Rotterdamsche bankvereeniging.