Eugène Goulmy verloochent zijn Franse wortels niet. Ze kleuren zijn jeugd en werkzame leven. Frankrijk is ook een terugkerend reisdoel. Zo leert hij ook Roubaix kennen, industriestad bij uitstek. In deze Noord-Franse textielstad bouwt het fabrikantengeslacht Motte Bossut in 1885 een echt chateau d’industrie. Het is een fabriek met een schoorsteen maar ook een indrukwekkende kasteeltoren. Functionaliteit moet maar je mag ook laten zien dat je invloedrijk en rijk bent. En dat doen de leden van het geslacht Motte Bossut.
Eugéne Goulmy heeft er oog en oor naar. Hij bewijst dat met de ‘herenfabriek’ aan het Rokin, hij laat het ook zien bij de fabriek in zijn geliefde ‘s-Hertogenbosch. Ook nu maakt Goulmy gebruik van een gerenommeerd architect, P. Th. Stornebrink (1853-1910). Hij ontwerpt in de geest van zijn opdrachtgever. Vraagt deze om versiering dan krijgt hij het.
In 1887 ontwerpt Stornebrink voor de Franciscaner orde een klooster aan de provinciale weg tussen Nijmegen en Grave. De architect maakt indruk met zijn ontwerp. Het monumentale klooster heeft zoveel aantrekkingskracht dat het uitgroeit tot het centrum van een nieuw buurtschap Alverna. De als gastvrij bekend staande Franciscanen hadden het niet beter kunnen wensen. Op den duur krijgt Alverna een eigen parochie, een eigen voetbalclub en een eigen poststempel.
Geen ‘valse bescheidenheid’
Het klooster is een indrukwekkend voorbeeld van het vakmanschap van Stornebrink. Dat laat hij ook zien op het Zand, rond 1890 het nieuwe westelijk stadsdeel in ’s-Hertogenbosch. De architect ontwerpt enkele opvallende woonhuizen aan de Van der Does de Willeboissingel. Het zijn statige panden, gebouwd in neo-Renaissance en chaletstijl.
Het uitbreidingsplan ´t Zand is ontworpen door ingenieur ir. F.M.L. Kerkhoff (1858-1909) in opdracht van de gemeente. Hij ontwerpt een wijk die zoveel als mogelijk als een stadje op zichzelf kan functioneren. Dus wordt voorzien in villa’s, middenstandwoningen, volkswoningen, scholen, een kerk, kloosters, café’s, restaurants, winkels en fabrieken.
Goulmy’s nieuwe vestiging, een van de grootste sigarenfabrieken van het land, bevestigt het grote belang van het nieuwe, westelijk stadsdeel voor de economische ontwikkeling van ’s-Hertogenbosch. Daar wordt gewerkt aan de toekomst van de stad. Eindelijk is het beknellende keurslijf van de vestingwallen afgeschud. De stad ontwaakt. De industriële ontwikkeling krijgt een kans.
Het station van Ed. Cuypers, toonaangevend Amsterdams bouwmeester, zette in 1897 de toon. Het is immers ‘een poort naar den wereld’. De ingebruikname van het nieuwe station is aanleiding voor een grote nijverheidstentoonstelling. Op 17 juli verricht burgemeester Van der Does de Willebois de openingshandeling. Honderden Brabantse bedrijven etaleren hun producten en vakmanschap. ‘Er is hoegenaamd geen reden voor ‘valse bescheidenheid’, stelt een redacteur van een plaatselijke krant.
Bosch ‘Paleis van Volksvlijt’
Het succes van de tentoonstelling is een steun in de rug van het Bossche stadsbestuur. Die steun is nodig. De nieuwe, met veel inspanning geschikt gemaakte industriepercelen worden maar mondjesmaat in gebruik genomen.
Niet voor niets zijn er dan ook heel wat plaatselijke en provinciale autoriteiten aanwezig bij de feestelijke opening op 18 juli 1898 van de ‘modelfabriek’ van ondernemer in sigaren Eugéne Goulmy.
De inspecteur van de arbeidsinspectie in Noord-Brabant, dr. H.F. Kuiper, formuleert het tijdens de feestelijke opening treffend. ‘Ik zal nog geen oordeel uitspeken over deze fabriek, maar op daden wachten, toch wil ik op de beteekenis van dit Paleis van Volksvlijt wijzen, waar zoo nauwlettend gezorgd is voor alles dat de gezondheid betreft, want dit doet verwachten dat ook op de belangen der arbeiders gelet zal worden’.
‘Het betere werk’
Als 91-jarige verhaalt Sjefke Peters jaren later hoe het was om op de fabriek van ‘Goellemie’ te werken. ‘Ik weet nog als de dag van vandaag dat ik elke dag via de traptoren naar boven ging. Kwam je op de zaal dan moest je je handen wassen en daarna controleerden ze of die schoon waren’.
Sjefke is veertien jaar jong als hij op de fabriek gaat werken. Hij zit in de grote zaal op de eerste verdieping ‘We maakten de sigaar helemaal met de hand zonder sigarenvorm. Voor Goulmy was dat de topkwaliteit. Op andere zalen gebruikten sigarenmakers wel een vorm of plank. Maar dat was al geen topkwaliteit meer’, aldus Sjefke.
Hij zit op een kist waarin zich de tabaksvoorraad voor die dag bevindt. Sjefke realiseert zich als geen ander dat hij tot de bevoorrechte sigarenmakers hoort. Er wordt dan ook met jaloerse blikken in zijn richting gekeken. Sjefke kan immers goed met blaasinstrumenten overweg. Tijdens zijn sollicitatiegesprek moest hij al wat laten horen op de trompet. Hij mag bij de harmonie en kan werken op de zaal waar alleen de handen wapperen, bij ‘Goellemie’ het ‘betere werk’.
Het is aan alles af te zien. De vloeren zijn vrij van stof. Nergens zie je tabaksresten. Sjefke zegt hierover: ‘Wat hygiëne betekende heb ik op de fabriek geleerd en daarom ben ik zo oud en gezond’. Vervolgens steekt de 91-jarige Sjefke een sigaar op, ‘naturel’ zonder papieren omblad, zoals hij ze zelf ooit maakte.
Trendsetter
Als eenmaal een schaap over de dam is, volgen er weldra meer. Goulmy & Baar zetten een trend en in 1898 wordt de fabriek van Mauritz Azijnman aan de Havensingel geopend. Niet lang daarna volgt de firma Sweens-Houtman aan de Koninginnenlaan. In 1901 kiest de firma Gostelie met haar sigarendrogerij voor een perceel van ruim 400 m2 in de Luijbenstraat. Net zoals Goulmy’s monumentale fabrieksgebouw detoneren de panden niet met de rijke bebouwing van ’t Zand.
Het Zand groeit uit tot het nijvere centrum van een florerende Bossche sigarenindustrie.
Goulmy bevestigt de bloei met een flinke uitbreiding van de fabriek in 1907. In deze nieuwbouw komen waslokalen, brandtrappen, waterclosets en een schaftlokaal. Nu is er ongeveer 5000 vierkante meter bedrijfsruimte beschikbaar voor ruim 500 sigarenmakers.
Portier in livrei
Goulmy gaat niets te ver om te onderstrepen dat zijn fabrieksgebouw een waarlijk ‘chateau d’industrie’ is. Als in december 1908 de nieuwbouw in gebruik wordt genomen is de Bossche vestiging de grootste sigarenfabriek van Nederland.
Niet iedereen kan bij de opening zijn. Een redacteur van de Tabaksplant, het weekblad van Patroonsbond, bezoekt de fabriek enkele weken later. Hij verhaalt: ‘In de breede vestibule van de nieuwe fabriek werden we militairement gesalueerd door een portier in livrei’. Het is een ‘bekende en kranige figuur’, afkomstig uit het politiekorps. Hij begeleidt de redacteur naar het ruime kantoor met wachtlokaal. Daarna treedt Eugène Goulmy hem tegemoet en zegt: ‘Als ge wilt zal ik u mijn nieuwe fabriek laten zien’.