Eugène Goulmy en zijn nazaten als beschermers en hoeders van Handboogschutterij NIMROD
‘Onder het diepe geroffel der omfloerste trommen trok de stoet kerkwaarts’, schrijft de redacteur van Het Huisgezin op 7 september 1951. Hij doet verslag van de begrafenis van Eugène Goulmy. De leden van de handboogschutterij Nimrod uit Hintham (nu gemeente ’s-Hertogenbosch) fungeren als slippendragers. Ze begeleiden Goulmy tot aan het familiegraf op het kerkhof in Hintham.
De Nimrod-leden weten wat ze aan Eugène Goulmy verschuldigd zijn. Hij wordt in 1905 beschermheer van deze gewilde sport- en gezelligheidsvereniging. Handboogschieten is inmiddels tijdverdrijf voor gewone mensen.
Nog maar 25 jaar eerder schrijft een redacteur in de eerste druk van de Winkler Prins: ‘Sport is een Engels woord, hetwelk vermaak of spel beteekent, inzonderheid een zoodanig, waaraan de aanzienlijken des lands zich wijden tot versterking des ligchaams, zoals harddraverij, jagt, roeijen, boksen, het cricketspel, handboogschieten, enz. enz.’
Rond 1900 treedt een kentering in. Voetbal groeit uit tot volkssport, daarbij al snel gevolgd door handboogschieten. Deze sporten zijn niet langer het exclusieve domein van de gegoede burgerij.
‘Komt de prins?!’
Handboogschieten kan in ’s-Hertogenbosch e.o. bogen op traditie. Op 1 mei 1838 richten 45 opgewekte, voor die tijd sportieve, en ondernemende Bosschenaren de handboogschutterij de Unie op. De heren durven. Een delegatie gaat op 5 oktober 1844 op audiëntie bij Z.K.H. Prins Alexander (1852-1884) en vragen hem beschermheer te worden. Voor de versierselen hoeft de prins zelf niet te betalen. De Unie overhandigt de prins een gouden medaille. Hij gaat graag in op het verzoek. Zijn vader, koning Willem III is zelf een fervent handboogschutter.
Op 1 juli 1846 organiseert de Bossche Handboogschutterij de Unie een grote nationale wedstrijd. De 28 deelnemende schutterijen komen uit het hele land. Natuurlijk, ze willen de strijd aangaan. Maar voor alles zijn de ogen gericht op de komst van de beschermheer van de Unie, ‘Z.K.H. Prins Alexander’.
‘De Prins komt!’… ‘De Prins komt niet!’…, voorafgaande aan de wedstrijd is dat dé grote kwestie. De prins komt niet. Zijn ouders vinden dat hij zijn ‘beminden broeder’ Hendrik (1820-1879) moet uitzwaaien op de rederij in Vlissingen.
Het toernooi leidt er niet onder. Honderden leden van schutterijen uit het hele land lopen in een kleurrijke optocht door de stad. ‘Duizenden en duizenden toeschouwers kijken verrukt naar stoere mannen – burgers en mannen uit den werkmansstand – in kostuum en met pijl en boog gewapend’.
‘Koning’
In 1849 nodigt koning Willem III, zelf een fervent handboogschutter, de belangrijkste en voornaamste handboogschutterijen uit voor een tweedaagse wedstrijd op de ‘Koninklijke domeinen van Paleis Het Loo’. Zo talrijk zijn de schutterijen dat hij zijn politieke positie kan versterken door ze te vriend te houden. Hij laat een wedstrijdreglement opstellen. Dat omvat voorschriften omtrent contributie, straffen, volgorde van schieten, de afstand tot het doel, het aantal pijlen, de punten, het te gebruiken materiaal en regels voor de geldigheid van een schot.
De koning stelt zelfs per vereniging een zilveren medaille beschikbaar voor de winnende schutter. Die mag zich tijdelijk ‘koning’ noemen. Deze bemoeienissen van de koning stimuleert de verbreiding van de sport. Overal in het land ontstaan nieuwe verenigingen.
In 1862 wordt het schuttersgilde van Rosmalen, de handboogschietvereniging Nimrod opgericht. De naam (rebel of groot jager) verwijst naar het Oude Testament. Daarin wordt Nimrod beschreven als de eerste machthebber van de gehele wereld.
Bossche olympiër
Op weg naar 1900 geniet handboogschieten, onmiskenbaar een voorloper van het huidige darts, grote populariteit in de café’s, etablissementen en koffiehuizen. En daarvan zijn er velen, in het piepkleine Hintham zes, in de oude hertogstad enkele honderden. Er wordt veel gedronken, maar gezelschapsspelen een handboogschieten krijgen ook de ruimte. Talent krijgt de kans zich te ontplooien. De sport is al internationaal verspreid.
Verwonderlijk is het daarom niet dat boogschieten bij de Olympische Spelen van 1900 een belangrijke plaats inneemt. Meer dan 5000 schutters doen mee aan de internationale handboogsportwedstrijden. Onder de zes Nederlandse deelnemers bevindt zich Dirk (Henricus) Mansvelt, volgens de website sports-reference.com met zijn 48 jaar de oudste in het complete deelnemersveld.
Dirk wordt op 28 februari 1852 geboren in de Bossche volksbuurt De Pijp, in de Korte Tolbrugstraat. Daarna woont het gezin enige jaren in Loon op Zand om uiteindelijk weer in ’s-Hertogenbosch terecht te komen aan het Ortheneind.
‘De rijke meneer Goulmy’
In 1906 koopt Eugène Goulmy een villa in Hintham ,in 1884 gebouwd door de aanzienlijke Bossche familie Sweens. Hij maakt er een waar zomerverblijf van, compleet met koetshuis – voor de landauer , een tennisbaan (!), een tuinhuis en een modelboerderij met manegerie. Alle zestien kinderen kunnen er wonen. Daarnaast wonen een bediende en een kinderjuffrouw in. Het krijgt de naam Dorotheaoord.
Vanaf 1915 woont Goulmy er permanent. Hij geniet aanzien en is geliefd. ‘Gul als hij was, tracteerde de heer Goulmy na de H. Mis de kinderen op kwatta’, noteert de schrijver van het NIMROD gedenkschrift uit 1987. Goulmy voelt zich deel van de kleine dorpsgemeenschap en gaat ook naar de kerk in Hintham. Geen wonder dat het bestuur van NIMROD de ‘rijke meneer Goulmy’ vraagt om beschermheer van de boogschietvereniging te worden. De sportliefhebber Goulmy aarzelt geen moment.
Erfstuk
Eugène Goulmy geeft in 1948 de functie van beschermheer over aan zijn dochter Céline Rits-Goulmy (1892-1988). Als echtgenote van een bekende notaris in ’s-Hertogenbosch heeft ze aanzien. Mevrouw Rits-Goulmy, zelf actief tennister, draagt haar functie in 1965 over aan haar zoon Louis Rits (1920-2004). Notariszoon Louis maakte zich eerder sterk voor de ontwikkeling van Indoor Brabant. Op 29 januari 2004 volgt Paul Goulmy, achterkleinzoon van Eugène Goulmy, Louis Rits op. Paul Goulmy gaat elk jaar naar de jaarvergadering van NIMROD. ‘Ik doe het met plezier. Ik zie met bewondering toe naar het boogschieten. Meedoen zit er niet in. Ik schiet nog geen deuk in een pakje boter. Maar dat ik bescheiden bijdraag aan een meer dan 150 jaar oude vereniging, ja dat is mooi. En… het beschermheerschap is een echt erfstuk. Ik wil het graag doorgeven aan een van mijn kinderen’.