‘Wanneer ik mij de aard in het bijzonder tot datgene bepaal, wat door Uw rusteloos werken voor de industrie werd tot stand gebracht, acht ik mij in de eerste plaats gerechtigd U hier openlijk hulde en dank te brengen namens de industriëlen voor de elektrificatie en kanalisatie in Noord-Brabant; twee grootse werken, door Uw doortastend optreden verwezenlijkt’.
Aan het woord is Eugène Goulmy. Op 28 maart 1921 spreekt hij een voornaam gehoor toe op het plein van het Gouvernementspaleis, nu Noordbrabants Museum. Goulmy is voorzitter van de Noordbrabantsche Industriële Kring, een invloedrijk netwerk in de provincie.
Goulmy’s bedrijf gloreert mee op deze bijzondere dag. Immers, vlak voor hij het woord heeft genomen, speelt zijn bedrijfsharmonie, beter bekend als het ‘Koninklijk Muziekcorps der Koninklijke Nederlandsche sigarenfabrieken der heeren Eugène Goulmy & Baar’ het Oud-Wilhelmus.
Goulmy is vol lof over de commissaris van de koningin in Noord-Brabant, baron A.E.J. van Voorst tot Voorst (1858-1928). Deze telg uit een Gelders adellijk geslacht viert in 1919 zijn 25-jarig ambtsjubileum. En dat moet gevierd worden, met de aanbieding van een monument, dat verwijst naar de jarenlange inspanning van Van Voorst tot Voorst voor industrie en nijverheid.
‘Ook gij zijt schuldig!’
Arthur Eduard Joseph baron van Voorst tot Voorst wordt in 1894 commissaris der Koningin in Noord-Brabant en blijft dat 34 jaar. Hij beschouwt zijn baan niet als een erebaantje. De burgemeester van het dorp Dieden bij Oss in 1896 ervaart het aan den lijve. De secretaris-ontvanger van zijn gemeente had gemeenterekeningen verdonkeremaand, uit angst voor controle vanuit het ‘Gouvernement’ in ’s-Hertogenbosch. De burgemeester houdt hem de hand boven het hoofd. Van Voorst tot Voorst grijpt hard in. Hij ontslaat de secretaris-ontvanger én de burgemeester. In een boze brief schrijft hij de burgemeester: ‘Maar ook gij zijt schuldig. Nooit had deze wetverkrachting kunnen plaatshebben indien gij uw plicht had betracht!’
Als commissaris zet Van Voorst tot Voorst zich in voor verbetering van het waterbeheer in de provincie. Hij bevordert de verbetering van de infrastructuur, vooral door de aanleg van wegen en tramwegen. Als hij in 1919 zijn jubileum viert, wordt hij volop gefêteerd. Er wordt hem een bronzen borstbeeld gepresenteerd dat tot op de dag van vandaag in het provinciehuis staat. Ook krijgt hij een bijzonder huldeblijk in de vorm van een speciaal voor hem gemaakt boek met alle Brabantse gemeenten, hun wapen en gemeentebestuur.
Electrificeren!
Van Voorst tot Voorst is een echte aanjager. Neem zijn inspanning voor de electrificatie van Noord-Brabant. In 1914 is hij nauw betrokken bij de oprichting van de PNEM, de Provinciale Noordbrabantsche Electriciteits Maatschappij. Hij wordt zelfs de eerste President. Zijn Raad van Commissarissen bestaat in het geheel uit statenleden. Het aandelenkapitaal is nagenoeg geheel in handen van de provincie.
Brabant moet vooruit. En dus electrificeren… met en door de PNEM! Wie het anders wil heeft een probleem. Dat ervaren ze onder meer in ’s-Hertogenbosch, provinciehoofdstad. Het stadsbestuur heeft al ruim voor 1914 plannen voor de ontwikkeling van een eigen electriciteitsnet. Van Voorst tot Voorst steekt er een stokje voor. Dat doet ie ook bij andere voortvarende gemeenten zoals Breda en Cuijk. Eerder kreeg de Peelcentrale geen toestemming een stroomkabel aan te leggen langs de rijksweg Stratum-Eindhoven.
Electrificeren…?, helemaal goed maar dan toch niet op eigen houtje. De PNEM is er niet voor niets. van Voorst tot Voorst houdt ook graag de controle. Vanaf 1919 heeft de PNEM een monopolie voor de levering van stroom in Brabant dankzij de Dongecentrale in Geertruidenberg. Van Voorst tot Voorst heeft zijn zin.
‘Goulmy’s harmonie’
Goulmy weet dus wie hij te vriend moet houden. Hij stelt als voorzitter de Noordbrabantsche Industriële Kring Van Voorst tot Voorst op 1 september 1919 persoonlijk op de hoogte van de op gang zijnde stichting van een monument.
De totstandkoming van het monument is heel bijzonder. De oorlogsomstandigheden hadden tot grote schaarste geleid. Zelfs de traditionele carnavalsviering in ’s-Hertogenbosch had er onder moeten lijden en was niet doorgegaan. Maar de industriëlen tasten diep in de buidel om de commissaris te huldigen.
Van Voorst tot Voorst eindigt zijn betoog: ‘Meneer Goulmy! Dit gedenkteken op deze plaats bewijst de innige verstandhouding tusschen het Provinciaal Bestuur en de Industrie!’ Kort na de toespraak van Van Voorst tot Voorst speelt Goulmy’s harmonie een ‘concertmarsch’. Daarna bezichtigt het voornaam gezelschap het monument.
Ontwerper is Huib Luns (1881-1942), dan directeur van de Koninklijke school voor kunst, techniek en ambacht (KTA) in ‘s-Hertogenbosch. Luns is een gezaghebbend en veelzijdig man. In de KTA brengt hij kunst en ambacht op succesvolle wijze bij elkaar. In bestuurskringen wordt naar hem opgekeken. Niet voor niets modelleert hij de beeltenis van de commissaris heel centraal in een omlauwerde beeltenis. De beeldhouwer August Falise (1875-1936) maakt het model van de vrouwenfiguren. De Bossche beeldhouwer Jac. Goossens, vele jaren werkzaam aan de St.Jan, werkt het geheel in steen uit en construeert zo het geheel van het monument.
Het stenen middenstuk bevat een bronzen medaillon met de beeltenis van de commissaris en wordt bekroond met een bijenkorf, het symbool van de nijverheid. Dit middenstuk wordt geflankeerd door twee vrouwenfiguren. De linkse ‘De Gedachte’ is in diepe gedachten verzonken en heeft een boek bij zich. Zij stelt de leiding der industrie voor. De rechtse vrouwenfiguur heeft een hamer in haar hand en achter haar is een tandrad zichtbaar. Zij stelt de arbeid voor als ‘De Daad’. Dat de linkse figuur ‘De Gedachte’ voorstelt is nog goed leesbaar, het onderschrift aan de rechterkant, ‘De Daad’ is geheel uitgesleten.